‘Een verpleegster kijkt om de hoek, ziet mijn pijn en vanuit alle hoeken en gaten stromen er verpleegkundigen toe’
Het is een donderdag in november. In het onderwijs is de drukke tijd aangebroken en ook de virussen hebben hun intrede weer gedaan. Ik ben moe en voel met niet fit. Maar het is gelukkig de laatste dag van mijn werkweek, morgen kan ik rustig aan doen. Ik rond deze dag om half 6 af na een ochtend vol lessen, een snelle tussendoor lunch en vier lastige, emotionele oudergesprekken in de middag. Na snel gekookt en gegeten te hebben word ik opgehaald door een collega. We zingen samen in een koor, ik geniet daar heel erg van. Ondanks dat ik me niet zo lekker voel, ga ik toch mee.
Terwijl we inzingen voel ik mijn linkerarm tintelen. Ik schud en wiebel, knijp met mijn vingers om het vervelende gevoel te laten verdwijnen, maar het helpt niet. Ineens voel ik een golf van misselijkheid opkomen, ik verdwijn stilletjes naar het toilet, waar ik wacht tot het wegtrekt en waarna ik terug loop naar het koor, waar ik mijn plekje weer inneem. Ergens in mijn achterhoofd merk ik op dat er iets niet in orde is, echt niet in orde, maar ik onderneem geen actie.
“Ga maar lekker op tijd naar bed” zegt mijn collega als ze me thuis afzet. Onderweg naar huis voelde ik ook wat druk op de borst opkomen. Terwijl ik thuis binnenkom ziet mijn man al dat er iets niet in orde is, op mijn verhaal over druk op de borst, zere arm en misselijkheid vraagt hij of hij 112 moet bellen. Ik twijfel, want 112 bellen voor mezelf voelt gek. Ik raadpleeg google. Met de klachten die ik intyp kom ik op de site van de hartstichting, die me adviseert 5 minuten rustig te gaan zitten. Dat doe ik braaf, terwijl mijn man de batterijen van de bloeddrukmeter vervangt. Hij maakt zich zorgen en wil toch graag iets meer weten. De bloeddrukmeter geeft 222/100 aan. Dat is zo hoog, dat ik denk dat de meter kapot is. Voor de zekerheid meet ik de bloeddruk van mijn man, die gewoon prima gemiddeld is. Dit is het sein om toch maar te gaan bellen, maar met de huisartsenpost. Ik word een poosje in de wacht gezet en ondertussen twijfel ik opnieuw over de noodzaak en ernst. Uiteindelijk word ik doorverbonden met een medewerker, ze vraagt door, maar twijfelt ook: “je klachten zijn niet heel overtuigend, maar ik stuur toch even een ambulance om je te laten nakijken. Zet de voordeur maar vast open, ze komen met blauw licht.”
Mijn man wordt gebeld, hij komt snel met onze dochter samen. Zwijgend, bang en verdrietig staan ze aan mijn bed. Mijn ouders, beide bijna 80, komen, verdrietig en bang. Mijn vriendinnen komen, ze moeten huilen. Ik registreer het wel, maar ben er niet bij door alle medicatie. De klap komt later, blijkt.
Stilletjes naast elkaar op de bank wachten we af. Twee ambulancebroeders luisteren, checken eea en vertellen me dat ze niet verwachten dat er iets aan de hand is, maar ze nemen me toch even mee naar het ziekenhuis om me te laten controleren op de eerst hart/longhulp. Ineens lig ik in een ambulance, krijg ik een spray onder mijn tong en een infuus in mijn hand en hoor ik dat AZ gewonnen heeft.
In het ziekenhuis sluit mijn man weer aan. We zijn er stil van en laten alles gelaten gebeuren: het maken van een ECG, het afnemen van bloed, de bloeddrukmeter, de uitleg van de verpleegkundige die het ene oor in en het andere weer uit gaat. Wat ik wel hoor is: “we denken niet dat er iets aan de hand is, maar we voeren alle controles toch uit om het uit te sluiten.
”Ik lig te rillen in het ziekenhuisbed, door alle spanning heb ik het ineens heel erg koud gekregen. We zwijgen naast elkaar, luisterend naar de ziekenhuisgeluiden die zich aan de andere kant van het gordijntje afspelen. De pijn in mijn arm is weg. Ik ben nu vooral moe.
Na een paar uur wachten meldt zich een cardioloog. “De waarde van je troponine is ruim 400. We vermoeden dat je een infarct doormaakt. We gaan je opnemen op de hartbewaking en morgen word je gekatheteriseerd”. Ze vertelt er nog meer over. Maar ik voel alleen de schrik die vanuit mijn buik door mijn lijf trekt. Met bed en alle snoertjes word ik overgebracht naar een kamer op de hartbewaking, waar ik heel liefdevol en vriendelijk word ontvangen en geïnstalleerd. Maar toch voel ik me bang en alleen als iedereen weg is en ik moet gaan slapen.
’s Morgens heel vroeg wordt er opnieuw bloed afgenomen en als blijkt dat de troponine waarde nu 3000 is, word ik versneld gekatheteriseerd. Het is niet precies duidelijk wat er aan de hand is, het zou een scad kunnen zijn, maar ook aderverkalking. Ik krijg medicatie, telemetriekastje om en mag naar de afdeling. “Zondag mag je naar huis”.
Ondertussen is mijn man ook weer aanwezig. Hij heeft onze kinderen en mijn ouders ingelicht. Ze staan geschrokken en met de tranen in hun ogen aan mijn bed.
Terwijl ik daar wat appjes beantwoord, het nieuws heeft niet ook vrienden, verdere familie en kennissen bereikt, voel ik eenzelfde tinteling door mijn arm trekken als donderdagavond. Ik druk gelijk op de alarmbel. Een verpleegster kijkt om de hoek, ziet mijn pijn en vanuit alle hoeken en gaten stromen er verpleegkundigen toe.
Op zaterdag word ik wakker, eet mijn ziekenhuisontbijt, fris me wat op in het badkamertje, ga naar het toilet en daarna weer terug in bed, met het zweet op mijn rug. Terwijl ik daar wat appjes beantwoord, het nieuws heeft niet ook vrienden, verdere familie en kennissen bereikt, voel ik eenzelfde tinteling door mijn arm trekken als donderdagavond. Ik druk gelijk op de alarmbel. Een verpleegster kijkt om de hoek, ziet mijn pijn en vanuit alle hoeken en gaten stromen er verpleegkundigen toe. Voor ik het weet lig ik opnieuw op de tafel in de katheterisatiekamer te bibberen en worden mijn vaten in beeld gebracht middels het cameraatje dat via de slagader in mijn pols naar binnen is gebracht. Het is overduidelijk ernstig mis. Wat eerder niet helemaal duidelijk was, bleek nu toch een scheurtje in de linker kransslagader te zijn. Dat scheurtje is verder gescheurd. Ik mag de komende vijf dagen niet van het bed af, nergens voor. Met bed en al word ik teruggereden naar de hartbewaking, waar ik weer word gekoppeld aan de apparatuur die mijn waardes in de gaten houden. Mijn bloeddruk moet omlaag, er worden grote hoeveelheden medicatie door het infuus mijn lichaam in gebracht. Ik ben inmiddels de trotse bezitter van twee infusen en een zwarte pols met plastic bandje om de slagader dichtgedrukt te houden. Ik krijg ook oxazepam om rustig te blijven. Alles stress is teveel.
Mijn man wordt gebeld, hij komt snel met onze dochter samen. Zwijgend, bang en verdrietig staan ze aan mijn bed. Mijn ouders, beide bijna 80, komen, verdrietig en bang. Mijn vriendinnen komen, ze moeten huilen. Ik registreer het wel, maar ben er niet bij door alle medicatie. De klap komt later, blijkt.
Het jaar dat volgt is pittig: ik volg hartrevalidatie, ga naar een fysiotherapeut, een medisch psycholoog, ga door de CT scan om te zien of er sprake is van FMD, ik krijg de diagnose FMD, ga naar de internist en de cardioloog. Uiteindelijk volgt er een verwijzing naar een specialist FMD en de heartlifkliniek. Maar ook de arbo arts, de huisarts en de praktijkondersteuner zijn betrokken.
Het is een heel intens jaar, mijn wereld staat stil en op zijn kop. Mijn lichaam voelt niet meer aan als het mijne. We moeten zoeken naar de juiste medicatie met de minste bijwerkingen. Ik moet mijn conditie weer opbouwen met in achtneming van de grenzen, want de hartslag mag niet te hoog worden en zwaar tillen mag ook niet.
Ik mag gaan leren vertrouwen op mijn lijf, de pijn en krampjes gaan voelen voor wat ze zijn: een waarschuwing om rustig aan te doen. Het zijn niet gelijk alarmsignalen.
Het is een lange reis, langs allerlei stations en mooie uitzichten. Maar ook een struggle met pijn en angst, verdriet en onvermogen.
Helaas is er weinig bekend over SCAD en heb ik ervaren dat ik heel veel zelf heb moeten uitzoeken door te lezen op het internet, onder andere de facebookpagina van scad Nederland. Dat maakt extra kwetsbaar en angstig. Het is echt belangrijk dat cardiologen weten van het bestaan en beter kunnen voorlichten.
Tekst: Mascha Groenman